Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En zij zeiden: [11]Wij, uw knechten, waren twaalf gebroeders, eens mans zonen, in het land Kanaan; en zie, de [12]kleinste is heden bij onzen vader; doch [13]de een is niet [meer]. 11. Hier komt nu Jozef te verstaan, waarom het hem in de ganse ondervraging te doen was. 12. Hebr. de kleine; dat is, de jongste, namelijk, Benjamin; verg. boven, 19, de aantekeningen op vs.31, hfdst.19 vs.31. 13. Namelijk, Jozef; welken zij meenden dood te zijn, gelijk blijkt onder, vs.22, en hfdst.44 vs.20.